-
1 van
wagen -
2 van
I noun1)[delivery] van — Lieferwagen, der
2) (Brit. Railw.) [geschlossener] WagenII nounbe in the van of a movement/the attack — zu den Vorkämpfern einer Bewegung gehören/den Angriff anführen
* * *(a vehicle for carrying goods on roads or railways: He drives a van; ( also adjective) a van-driver; a vanload of waste paper.) der Lastwagen;Lastwagen-* * *van1[væn]ndelivery \van Lieferwagen mplumber's \van Klempnerauto ntvan2[væn]van3[væn]* * *I [vn]n1) (Brit AUT) Liefer- or Kastenwagen m, Transporter m3) (inf: caravan) (Wohn)wagen mIIgipsy's van — Zigeunerwagen m (neg!)
n abbrVorhut f; (fig also) Spitze f, Führung fIIIhe was in the van of legal reform — er stand an der Spitze der Rechtsreformer
n abbrVorteil m* * *van1 [væn] s1. MIL Vorhut f, Vorausabteilung f, Spitze f2. SCHIFF Vorgeschwader n3. fig vorderste Reihe, Spitze f:be in the van of an der Spitze (gen) stehenvan2 [væn]A s1. AUTOa) Lieferwagen mb) (Möbel- etc) Wagen m, (Vieh- etc) Transporter m2. BAHN besonders Br (geschlossener) Güterwagen, Dienst-, Gepäckwagen m3. a) Br Wohnwagen mb) US Wohnmobil nB v/t in Lieferwagen transportierenvan3 [væn] s1. obs oder poet Schwinge f, Fittich m2. Br Getreideschwinge fa) Schwingschaufel fb) Schwingprobe fvan4 [væn] s Tennis: Br umg Vorteil m:van in (out) Vorteil Aufschläger(in) (Rückschläger[in])* * *I noun1)[delivery] van — Lieferwagen, der
2) (Brit. Railw.) [geschlossener] WagenII nounbe in the van of a movement/the attack — zu den Vorkämpfern einer Bewegung gehören/den Angriff anführen
* * *n.Lastauto -s n.kleiner Lieferwagen m. -
3 van
n. tender, bestelwagen[ væn]1 bestelwagen ⇒ bus(je) 〈 in samenstellingen vaak〉; wagen; 〈 in het bijzonder〉 verhuiswagen, conducteurswagen -
4 Ü-Wagen
■ Lastwagen des übertragenden TV-Senders, aus dem das produzierte Signal weitergeleitet wird, und in dem der Produzent und der Regisseur arbeiten.■ Vehicle that belongs to the TV station covering an event and contains the equipment for producing the signal, and space for the producer and the director of the transmission to work.Syn. OB van -
5 OB-Van
■ Lastwagen des übertragenden TV-Senders, aus dem das produzierte Signal weitergeleitet wird, und in dem der Produzent und der Regisseur arbeiten.■ Vehicle that belongs to the TV station covering an event and contains the equipment for producing the signal, and space for the producer and the director of the transmission to work.Syn. OB van -
6 Outside Broadcast Van
■ Lastwagen des übertragenden TV-Senders, aus dem das produzierte Signal weitergeleitet wird, und in dem der Produzent und der Regisseur arbeiten.■ Vehicle that belongs to the TV station covering an event and contains the equipment for producing the signal, and space for the producer and the director of the transmission to work.Syn. OB van -
7 OB van
-
8 carriage
n. wagen, koets; wagon; vervoer; (in computers) traktor, papiergeleider of wagen, het printer mechanisme dat het papier naar de volgende pagina doortrekt; onderstel van een kanon; verschijning[ kæridzj]♦voorbeelden:1 carriage and pair/four/six • (rijtuig met) twee/vier/zesspan1 vervoer ⇒ transport, verzending2 vracht(prijs) ⇒ vervoers/transport/verzendkosten♦voorbeelden:2 carriage paid • franco, port/vrachtvrij¶ carriage forward • port te betalen onder rembours, niet francocarriage free • franco, port/vrachtvrij -
9 gauge
n. meter (water, gas, enz.); maat--------v. standaard/ maat; peilglasgauge11 〈 benaming voor〉(standaard/ijk)maat ⇒ vermogen, capaciteit, inhoud; binnenwerkse maat 〈 van pijp, buis enz.〉, kaliber 〈 ook van vuurwapens〉; spoorbreedte/wijdte 〈 ook van wagen〉; diepgang 〈 van schip〉2 〈 benaming voor〉 meetinstrument ⇒ meter; kaliber; peilglas; maatstok; drukniveaumeter; gradenboog; regenmeter; windmeter————————gauge21 meten ⇒ uit/af/opmeten, peilen2 schatten ⇒ taxeren, ramen -
10 mobile
adj. mobiel, beweeglijk; beweging; (het) zwerven; verandering--------n. mobiel (speelgoed)[ moobajl] 〈zelfstandig naamwoord: mobility〉♦voorbeelden: -
11 undercarriage
-
12 truck
noun2) (Brit. Railw.): (wagon) offener Güterwagen* * *1) (a railway vehicle for carrying goods.) (offener) Güterwagen2) ((especially American) a lorry: He drives a truck;(also adjective) a truck-driver.) der Lastwagen, Lastwagen-...* * *truck1[trʌk]I. npickup \truck Lieferwagen mIII. vt esp AM▪ to \truck sth somewhere etw per Lastwagen irgendwohin transportierenshe was \trucking on down the avenue sie ging immer weiter die Allee entlangtruck2[trʌk]n no pl* * *I [trʌk]1. n1) (esp Brit RAIL) Güterwagen m2. vt (US)transportieren, spedieren3. vi (US)Lastwagen fahren IIn1) (fig= dealings)
to have no truck with sb/sth — mit jdm/etw nichts zu tun haben2) (HISTthey were paid in truck — sie wurden in Waren bezahlt
* * *truck1 [trʌk]A s1. Tauschhandel m, -geschäft n2. Verkehr m:have no truck with sb mit jemandem nichts zu tun haben (wollen)3. US (gewerbsmäßig angebautes) Gemüse:truck farmer Gemüsegärtner(in);truck farming (Betreiben n einer) Gemüsegärtnerei4. koll Kram(waren) m(pl)5. pej Trödel(kram) m, Plunder mB v/t2. verschachernC v/i1. Tauschhandel treiben2. schachern, handeln ( beide:for um)truck2 [trʌk]A s1. TECH Block-, Laufrad n, Rolle f2. besonders USa) Lastauto n, -(kraft)wagen m, Lkw mb) Fernlastwagen m, -laster m3. besonders US Hand-, Gepäck-, Rollwagen m4. Lore f:a) BAHN Br Dreh-, Untergestell n5. BAHN Br offener Güterwagen6. SCHIFF Flaggenknopf m7. FILM, TV Kamerawagen mB v/t besonders USa) auf (Fern)Lastwagen befördernb) auf (Fern)Lastwagen ladenC v/i1. besonders US einen (Fern)Lastwagen fahrenD adj besonders US (Fern)Lastwagen…:truck stop Fernfahrerlokal n;a) Lastwagenanhänger m,b) Lastzug m;* * *noun2) (Brit. Railw.): (wagon) offener Güterwagen* * *(US) n.Lastauto -s n.Lastkraftwagen m.Lastwagen m. n.Laster - m. -
13 make
n. merk--------v. maken; vervaardigen; veroorzaken; creërenmake1[ meek]1 merk2 natuur ⇒ karakter, soort♦voorbeelden:2 maaksel ⇒ fabrikaat, makelij♦voorbeelden:2 of bad make • van slechte makelij, van slecht fabrikaatthat young man is really on the make • die jongeman is een echte streber————————make21 doen ⇒ zich gedragen, handelen♦voorbeelden:we were making toward(s) the woods • wij gingen naar de bossen¶ make believe • spelen, doen alsofyou'll have to make do with this old pair of trousers • je zult het met deze oude broek moeten doenmake away/off • 'm smeren, ervandoor gaanmake away with oneself • zich van kant makenmake away with • doden; meenemen, jattenmake off with • weg/meenemen, jattenmake at someone • op iemand afstormen〈Amerikaans-Engels; informeel〉 make with • komen met, brengen; doen, uitvoerenmake with the drinks, I'm parched • kom op met de drank(jes), ik heb een vreselijke dorstmake with the show • kom op met de show, voer de show opII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 maken ⇒ bouwen, fabriceren; scheppen; voortbrengen, veroorzaken; bereiden; (op)maken, opstellen 〈 wet, testament〉2 in een bepaalde toestand/positie brengen ⇒ maken, vormen; maken tot, benoemen tot/als3 (ver)krijgen ⇒ (be)halen, binnenhalen 〈 winst〉, hebben 〈 succes〉; lijden 〈 verlies〉; verdienen; scoren, maken 〈punt enz.〉4 laten ⇒ ertoe brengen, doen, maken dat, dwingen5 voorstellen als ⇒ doen lijken op, afschilderen (als)7 worden ⇒ maken, zijn8 (geschikt) zijn (voor) ⇒ (op)leveren, worden9 afleggen ⇒ overbruggen, doen10 bereiken ⇒ komen tot, halen 〈 snelheid〉, gaan; halen, pakken 〈 trein〉; zien, in zicht krijgen 〈 land〉; bereiken 〈 rang〉, worden ⇒ komen in, halen 〈 ploeg〉11 doen 〈 met handeling als object〉 ⇒ verrichten, uitvoeren 〈 onderzoek〉; geven 〈 belofte〉; nemen 〈 proef〉; houden 〈 redevoering〉♦voorbeelden:1 make coffee/tea • koffie/thee zettenmake dinner • het warme eten klaarmakenmake a house • een huis bouwenGod made man • God schiep de mensmake room • plaats makenmake over a dress • een jurk vermaken/verstellenmake a chair from paper • een stoel van papier makena bridge made of stone • een brug van steen, een stenen brugthey made a cupboard out of oak • zij maakten een kast van eikenhoutthat boy's as fast/bad as they make 'em • die jongen is zo snel/slecht als maar kanthe letter made mother happy • de brief maakte moeder blijthe workers made him their spokesman • de arbeiders maakten hem tot hun woordvoerdermake the news public • het nieuws openbaar makenmake over something (into) • iets ombouwen (tot), iets veranderen (in)make a stone into an axe • van een steen een bijl makenyou've made such a happy man out of me • je hebt van mij zo'n gelukkig mens gemaaktmake a profit of two guilders • een winst van twee gulden maken〈 kaartspel〉 make a trick • een slag maken/binnenhalenhe made a lot on this deal • hij verdiende een hoop aan deze transactie4 you think you can make this old car ride again • je denkt deze oude wagen weer aan de praat te kunnen krijgenthe police made Randy sign the confession • de politie dwong Randy de bekentenis te tekenenthe story made her laugh • het verhaal maakte haar aan het lachenTom was made to tell his adventures once more • Tom moest zijn avonturen nog eens vertellenshe made the food go round • ze zorgde ervoor dat er genoeg eten was voor iedereenhe made himself heard by speaking loud and clear • hij maakte zichzelf verstaanbaar door hard en duidelijk te sprekenyou can't make me • je kunt me niet dwingen5 this book makes the Second Worldwar end in 1943 • dit boek laat de Tweede Wereldoorlog eindigen in 1943the director made Macbeth a villain • de regisseur maakte van Macbeth een schurk6 what do you make the time? • hoe laat heeft u het?I make it seven thirty • ik heb het half achtthree and four make seven • drie en vier is zeventhat makes three who want whisky • dat zijn er drie die whisky willenthat novel makes pleasant reading • die roman laat zich lekker lezenshe will make you the perfect secretary • zij zal de volmaakte secretaresse voor je zijnthe man is made for this job • de man is geknipt voor deze baanafter that he made major • daarna werd hij majoorthis car makes a hundred and thirty km/h • deze auto haalt honderddertig km/umake the front pages • de voorpagina's halenmake port • de haven binnenlopenI wonder how that player could make this team • ik vraag me af hoe die speler in dit team kon komen/rakenmake it • op tijd zijn, het halen; 〈 figuurlijk〉succes hebben, slagenhave it made • geslaagd zijn, op rozen zitten11 make a decision • een beslissing nemen, beslissenmake an effort • een poging doen, pogenmake a phone call • opbellenmake war against/on/with • oorlog voeren tegen/metthis new film will make him or break him • met deze nieuwe film is het erop of eronder voor hemmake something do • zich met iets behelpenyou'll have to make this bike do • je zult het met deze fiets moeten doen〈 slang〉 make it • het doen, een nummertje maken, naaienlet's make it next week/Wednesday • laten we (voor) volgende week/woensdag afsprekenmake little of • onbelangrijk vinden; weinig hebben aan, weinig profijt trekken van; weinig begrijpen vanhe made little of this wonderful opportunity • hij deed weinig met deze prachtkansmake much of • belangrijk vinden; veel hebben aan; veel begrijpen van; veel werk maken van 〈 bijvoorbeeld meisje〉they never made much of reading at home • thuis vonden ze lezen nooit belangrijkmake nothing of • gemakkelijk doen (over), geen probleem maken van; niets begrijpen van〈 informeel〉 want to make something of it? • zocht je soms mot?, knokken?〈 informeel〉 that makes two of us • dat geldt ook voor mij, hier idem ditomake over (to) • vermaken (aan), overmaken (aan), toewijzen (aan) 〈geld e.d.〉what do you make of that story? • wat denk jij van dat verhaal?they couldn't make anything of my notes • ze begrepen niets van mijn aantekeningen -
14 hand
adj. handig, v.d. hand--------n. hand; handschrift; wijzer; 4 inch; kaarten i.d. hand van kaartspeler; arbeider; matroos--------v. aanreiken, doorgeven, geven; helpenhand1[ hænd]1 hand2 voorpoot3 arbeider ⇒ werkman; bemanningslid9 kant ⇒ zijde, richting♦voorbeelden:with bare hands • met de blote handchange hands • van hand verwisselenhold/join hands • (elkaar) de hand gevenread a person's hand • iemand de hand lezenshake someone's hand, shake hands with someone • iemand de hand drukken/geven/schuddenwring one's hands • ten einde raad zijnhands off! • bemoei je er niet mee!hands up! • handen omhoog!close/near at hand • heel dichtbijgo from hand to hand • van hand tot hand gaanAjax has a game in hand • Ajax heeft een wedstrijd minder gespeeldhand in hand • hand in handmake/earn money hand over fist • geld als water verdienenall hands on deck! • alle hens aan dek!be a poor hand at something • geen slag van iets hebbenhave a good/bad/poor hand • goeie/slechte kaarten hebbenoverplay one's hand • te veel wagen, te ver gaanplay into someone's hands • iemand in de kaart spelenshow/reveal one's hand • zijn kaarten op tafel leggenunderplay one's hand • niet het achterste van zijn tong laten zienon the one/other hand • aan de ene/andere kantwait on/serve someone hand and foot • iemand op zijn wenken bedienenbe hand in/and glove with someone • dikke vrienden zijn met iemandthey are hand in glove • ze zijn twee handen op één buikput one's hand in one's pocket • dokkenhave one's hand in the till • de kas lichter makennever do a hand's turn • nooit een vinger uitstekenbe/go hand in hand • samengaanhe has bitten the hand that fed him • hij bevuilde het eigen nestnot do a hand's turn, not lift a hand • geen hand uitstekenforce someone's hand • iemand tot handelen dwingengrease/oil someone's hand • iemand omkopenkeep your hands off! • hou je handen thuis!lay/put one's hand on • de hand weten te leggen oplift/raise a/one's hand to/against someone • iemand bedreigensit on one's hands • niets doenstrengthen one's hand • zijn positie verbeterentake/carry one's life in one's hands • zijn leven riskerenthrow in one's hand • zich gewonnen geventhrow up one's hands, throw one's hands up in the air • het opgevenmy hands are tied • ik ben machteloostip one's hand • zich in de kaart laten kijkenturn/set/put one's hand to something • iets ondernemen〈 eufemistisch〉 where can I wash my hands? • waar is het toilet?wash one's hands of something • zijn handen van iets aftrekkenwin hands down • op één been winnenat the hands of someone, at someone's hands • van(wege)/door iemandsuffer at someone's hands • onder iemands handen lijdenbring up a kitten by hand • een katje met de fles grootbrengenlive from hand to mouth • van de hand in de tand levenhave money in hand • geld ter beschikking hebbencash in hand • contanten in kasthe work is well in hand • het werk schiet goed opwe have plenty of time in hand • we hebben nog tijd genoegthe matter in hand • de lopende zaakhold oneself in hand • zich beheersenbe on hand • beschikbaar zijnrefuse something out of hand • iets botweg weigerenhave someone eating out of one's hand • iemand volledig in zijn macht hebbento hand • bij de hand, dichtbijready to hand • kant-en-klaarcome to hand • in het bezit komenyour letter is to hand • uw brief is aangekomena hand-to-mouth existence • een leven van dag tot dag; 〈 ongeveer〉te veel om dood te gaan, te weinig om van te levenwith one hand (tied) behind one's back • zonder enige moeite(at) first/second hand • uit de eerste/tweede hand2 hulp ⇒ steun, bijstand3 controle ⇒ beheersing, bedwang♦voorbeelden:write a legible hand • een leesbaar handschrift hebbengiven under his hand and seal • door hem eigenhandig geschreven en bezegeld3 have/take the situation well in hand • de toestand goed in handen hebben/nementake in hand • onder handen nemenget out of hand • uit de hand lopenhere's my hand (up)on it! • mijn hand erop!win a woman's hand • de liefde van een vrouw winnentake a hand (in) • een rol spelen (in)he died by his own hand • hij sloeg de hand aan zichzelfget one's hand in at something • iets onder de knie krijgenhave/keep one's hand in • in oefening blijven, bijhouden→ upper upper/1 macht ⇒ beschikking, gezag♦voorbeelden:change hands • in andere handen overgaan/van eigenaar veranderenput/lay (one's) hands on something • de hand leggen op ietsthe matter is completely in your hands now • u hebt de zaak nu volledig in eigen handthe matter is in the hands of the police • de zaak is in handen van de politiethe children are off my hands • de kinderen zijn de deur uittake something off/out of someone's hands • iemand iets uit handen nemenhave something on one's hands • verantwoordelijkheid dragen voor ietshave time on one's hands • tijd zat hebben————————hand2〈 werkwoord〉1 overhandigen ⇒ aanreiken, (aan)geven2 helpen ⇒ een handje helpen, (ge)leiden♦voorbeelden:hand back • teruggevenhand round • ronddelen2 hand someone into/out of a bus • iemand een bus in/uithelpen -
15 chance
adj. toeval; onverwacht--------n. kans; toeval; zaak; gevaar--------v. toevallige gebeurtenis; kans; risicochance1[ tsja:ns] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 kans ⇒ mogelijkheid, waarschijnlijkheid4 risico♦voorbeelden:1 stand a (good/fair) chance • een (goede/redelijke) kans makennot a chance • geen schijn van kans, geen denken aanif, by any chance/some chance or other • mocht het zo zijn data chance of success • een kans op succes(the) chances are that • het is waarschijnlijk datleap at a chance • een kans (met beide handen) aangrijpenI never miss a chance • ik laat geen gelegenheid voorbijgaanleave to chance • aan het toeval overlatenby (any) chance • toevallig→ fighting fighting/————————chance2♦voorbeelden:————————chance3♦voorbeelden:if it should chance to snow • mocht het gaan sneeuwen¶ chance (up)on • (toevallig) vinden/aantreffenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
16 cart load
karrenvracht, hoeveelheid lading die een wagen kan bevatten; inhoud van een wagen; (Informeel) grote hoeveelheid van iets -
17 as
adv. zoals--------conj. als, zoals; aangezien, omdat; evenas11 die/dat♦voorbeelden:————————as21 even ⇒ zo♦voorbeelden:as good as John • zo/even braaf als John¶ as well • ook, evenzeer; net zo lief/goedas well as • zowel … als, en, niet alleen … maar ookin theory as well as in practice • zowel in theorie als in de praktijkher arguments as against yours • haar argumenten tegenover die van jouas from now • van nu af————————as3〈 voorzetsel〉♦voorbeelden:starring as Juliet • in de rol van Julietas a result/consequence • als gevolg, tengevolge (daarvan)as a rule • in de regel, gewoonlijkthe same as me • hetzelfde als ik, zoals ik, ik ook————————as4〈 voegwoord〉♦voorbeelden:as tall as seven feet • wel zeven voet langyoung as I am • hoewel ik jong bencheap as cars go • goedkoop voor een wagenhe got deafer as he got older • hij werd steeds dover naarmate hij ouder werdas it is • op zichzelf, zoals het isit's bad enough as it is • het is zo al erg genoegas he later realized • zoals hij later besefteas he said • zoals hij zeirebel as he was • hoewel hij een rebel wasas it were • als het ware, om zo te zeggenas you were! • herstel!as tall as I • zo lang als iksuch as • zoalsso beautiful as to seem unreal • zo mooi dat het onwerkelijk scheenbe so kind as to • wees zo goed om teas if • alsofas by chance • als per toevalas for/to • wat betreftas from/ 〈 Amerikaans-Engels〉 of today • vanaf vandaag, met ingang van heden -
18 deep
adj. diep--------adv. diep--------n. diepdeep1[ die:p] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————deep2〈 deepness〉1 diep ⇒ diepgelegen/liggend, ver(afgelegen/verwijderd)3 diep(zinnig) ⇒ onbevattelijk, moeilijk, duister; 〈 Brits-Engels ook van persoon〉 ondoorgrondelijk, ontoegankelijk4 diep(gaand) ⇒ ernstig, hevig♦voorbeelden:deep shelf • diepe/brede plank〈 Amerikaans-Engels〉 Deep South • diepe Zuiden 〈 Louisiana, Mississippi, Alabama, Georgia en Zuid-Carolina〉in deep debt • diep in de schulddeep feelings/sleep • diepe gevoelens/slaapdeep understanding • grondig begripthrown in at the deep end • meteen voor het blok gezet, meteen met het moeilijkste (moeten) beginnenbe caught between the devil and the deep (blue) sea • tussen twee vuren zitten, tussen twee kwaden moeten kiezendeep waters • onbekende aspectenin deep water(s) • in grote moeilijkhedenII 〈 bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉2 diep ⇒ verdiept, verzonken♦voorbeelden:1 dik ⇒ achter/naast elkaar♦voorbeelden:————————deep3〈 bijwoord〉♦voorbeelden: -
19 take
n. vangst; ontvangst, recette (van schouwburg); opname (v. film)--------v. nemen; pakken; brengen; begrijpen, snappentake1[ teek] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 vangst————————take21 pakken ⇒ aanslaan, wortel schieten2 effect sorteren ⇒ inslaan, slagen4 worden♦voorbeelden:4 he took cold/ill • hij werd verkouden/ziekI took against him at first sight • ik vond hem al direct niet aardig→ take away take away/, take off take off/, take on take on/, take over take over/, take to take to/, take up take up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 nemen ⇒ grijpen, (beet)pakken4 nemen ⇒ zich verschaffen, gebruiken5 vergen ⇒ vereisen, in beslag nemen8 krijgen ⇒ vatten, voelen9 opnemen ⇒ noteren, meten11 aanvaarden ⇒ accepteren, incasseren♦voorbeelden:he took me unawares • hij verraste mijtake a degree • een graad/titel behalenthis seat is taken • deze stoel is bezetdo you take sugar in your tea? • gebruikt u suiker in de thee?we take the Times • we zijn geabonneerd op de Timesthe man took her by force • de man nam haar met geweldtake five/ten • even pauzeren/rustenhave what it takes • aan de eisen voldoentake about • rondleidentake someone around • iemand rondleidentake someone aside • iemand apart nemenit took her mind off things • het bezorgde haar wat afleidingtake five from twelve • trek vijf van twaalf aftake fire • vlamvattentake it into one's head • het in zijn hoofd krijgentake it easy! • kalm aan!, maak je niet druk!take for granted • als vanzelfsprekend aannementake as read • voor gelezen houdenI take it that he'll be back soon • ik neem aan dat hij gauw terugkomthow am I to take that? • hoe moet ik dat opvatten?take it badly • het zich erg aantrekkentake it well • iets goed opvattenwhat do you take me for? • waar zie je me voor aan?take sides • partij kiezenyou may take it from me • je kunt van mij aannemenI can take it • ik kan het wel hebbenyou (can) take it from there • daar neem jij het wel (weer) over, verder kun je het wel alleen aantake a decision • een besluit nementake an exam • een examen afleggentake notes • aantekeningen makentake a trip • een reisje makenshe took a long time over it • zij deed er lang overtake it or leave it • graag of nietshe took it lying down • zij verzette zich niettake aback • verrassen, van zijn stuk brengen, overdonderenshe was rather taken by/with it • zij was er nogal mee in haar schiktake it (up)on oneself • het op zich nemen, het wagen, zich aanmatigen -
20 leave
n. vakantie; permissie, (het) toestaan; afwezig zijn met permissie; afscheid; weggaan--------v. uitkomen, bloeien--------v. verlaten; achterlaten; weggaan; het erbij laten zitten; ophouden; stopzetten; uitwissenleave1[ lie:v] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 toestemming ⇒ permissie, verlof2 verlof ⇒ vrij 〈in het bijzonder met betrekking tot overheid/leger〉; 〈 voornamelijk enkelvoud〉 vakantie♦voorbeelden:1 leave of absence • verlof, vakantieleave of absence without pay • onbetaald verloftake leave to • (het) wagen/de vrijheid nemen teby/with your leave • met uw permissie〈 informeel〉 without a ‘by your leave’ or a ‘with your leave’ • zo maar, ongevraagdtake (one's) leave (of someone) • (iemand) gedag/vaarwel zeggen; weggaan (bij/van iemand)→ French French/————————leave2♦voorbeelden:it's time for you to leave/time you left • het wordt tijd dat je weggaatleave one's wife • bij zijn vrouw weggaanleave for work • naar zijn werk vertrekken→ leave off leave off/1 laten liggen/staan ⇒ achterlaten, vergeten♦voorbeelden:leave about/around • laten (rond)slingerenleave for • vaarwel zeggen voor, in de steek laten voorleave (something) undone • (iets) ongedaan latenleave (something) unsaid • over iets zwijgenbe left with • (blijven) zitten met, opgescheept worden met3 leave much/a lot/something/nothing to be desired • veel/een hoop/iets/niets te wensen over latenfour from six leaves two • zes min vier is tweeleave (someone) a fortune • (iemand) een vermogen nalatenbe well left • goed verzorgd achterblijven¶ leave (someone/something) be • (iemand) met rust laten, (iets) laten rustenleave someone/something standing • beter zijn dan iemand/iets, iemand/iets in de schaduw stellenleave it at that • het er (maar) bij latenleave aside • buiten beschouwing latenleave in • op zijn plaats latenI'll leave it entirely up to you • ik laat het helemaal aan jou overleave (people) to themselves • zich niet bemoeien met (mensen)leave someone to it • iemand aan zijn lot overlaten→ leave behind leave behind/, leave on leave on/, leave out leave out/, leave over leave over/, luggage luggage/
См. также в других словарях:
Van Cliburn — (* 12. Juli 1934 in Shreveport, Louisiana als Harvey Lavan Cliburn Jr.) ist ein US amerikanischer Pianist. Bereits im Alter von 4 Jahren spielte er Klavier. Mit 13 Jahren gewann er einen lokalen Wettbewerb in Texas, ein Jahr darauf den ersten… … Deutsch Wikipedia
Van-Carrier — Van Car|rier [væn kærɪə], der; s, [aus engl. van = Lieferwagen, geschlossener Wagen u. carrier = Träger]: Gerät, das Container innerhalb des Hafens befördert … Universal-Lexikon
Wagen (Subst.) — 1. A Wugen is a Seiger1, a Schlitten is a Peiger2. (Jüd. deutsch. Warschau.) 1) Uhr. 2) Todter Körper. – Eine Fuhrmannsregel, welche dem Wagen einen Vorzug vor dem Schlitten gibt. Jener besitzt ein Räderwerk wie eine Uhr, während dieser gleich… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Van der Zypen & Charlier — Westwaggon war ein deutscher Hersteller von Waggons, Triebwagen und Straßenbahnen. Der vollständige Name lautete „Vereinigte Westdeutsche Waggonfabriken“. Als allgemeine Kurzbezeichnung wurde der Begriff Westwaggon gewählt. Inhaltsverzeichnis 1… … Deutsch Wikipedia
Van — Großraumlimousine * * * Van [væn ], der; s, s [engl. van = (Liefer , Kasten)wagen, kurz für: caravan, ↑ Caravan]: Pkw mit besonders großem Innenraum, meist mit Sitzmöglichkeiten für mehr als fünf Personen und mit teilweise herausnehmbaren Sitzen; … Universal-Lexikon
Wagen — This ancient German Dutch Swiss surname is of occupational origins. It derives from the Olde High German word wagen , and as such was a metonymic for either a maker of horse drawn vehicles or possibly a transport contractor. Clearly being a… … Surnames reference
Van Gink — The Van Gink was a Dutch automobile manufactured between 1899 and around 1903. Powered by two separate 2½ hp engines mounted at its rear, the tubular framed voiturette was the product of a cycle maker from Amsterdam.ReferencesDavid Burgess Wise,… … Wikipedia
Chevrolet Van — Van (1964 1970) Chevrolet Van (1964 1966) Produktionszeitraum: 1964–1970 Karosserieversionen: Lieferwagen 3 Türen Van 4 Türen … Deutsch Wikipedia
Chris van der Drift — (2010) Christopher Jason „Chris“ van der Drift (* 8. März 1986 in Hamilton (Neuseeland)) ist ein neuseeländisch niederländischer Rennfahrer. Er tritt mit einer neuseeländischen Rennlizenz an. Er wurde 2008 Meister d … Deutsch Wikipedia
Grosser Wagen — Daten des Sternbildes Großer Bär Deutscher Name Großer Bär, Großer Wagen Lateinischer Name Ursa Maior Lateinischer Genitiv Ursae Maioris Lateinische Abkürzung UMa Rektaszension 8 h 08m bis 14h 29m … Deutsch Wikipedia
Großer Wagen — Daten des Sternbildes Großer Bär Deutscher Name Großer Bär, Großer Wagen Lateinischer Name Ursa Maior Lateinischer Genitiv Ursae Maioris Lateinische Abkürzung UMa Rektaszension 8 h 08m bis 14h 29m … Deutsch Wikipedia